Zondag, 21 juni 2009

Zondag 21 juni, het begin van de zomer 2009. Een mijlpaal voorbij. Mijn beleving die verre van logisch is gaat gestaagd door. Niets is logisch meer , niets is begrijpelijk. Alles is buiten mijn menselijk verstand. De seizoenen gaan voor bij en elk seizoen betekent voorgoed afscheid nemen, waar menig tranen weer moeten vleien omdat het zo pijn doet. Nooit meer, nooit meer…

Deze zondag morgen, morgen van Vaderdag, voor het eerst zonder Priscil, zonder haar cadeautjes voor haar geliefde papa. Geen mens kan doorgronden wat dit voor Roy zou moeten betekenen. Gisteren was hij lang bij het graf gebleven. Ik was er niet bij, ik kon het niet opbrengen. Waarom moet een mens soms door diepe dalen?

Ik was ongerust en belde hem op, toen zei hij dat hij al op weg was naar huis ging. Maar ik hoorde duidelijk het kraken van het grindpad die op de begraafplaats lag en ik werd met verdriet overspoeld.

In elk vezel voelde ik het gemis bij Roy dat met de dag sterker wordt. Een gemis zo diep als zijn relatie met zijn dochter. Machteloos legde ik de telefoon neer, hij moest hier alleen er doorheen.

Ik denk aan mijn eigen verdrietige wereld, terwijl ik naar mijn ziel kijkt die in partjes over de weg ligt. De bebloede delen verzengt door de brandende hitte van de zon. Zelfs de zachtste aanraking doet pijn, ook de aanraking van de ziel. Waar gaat dit heen?

Bewust van mijn machteloosheid kijk ik apathisch naar de horizon. De  horizon die de laatste acht maanden al verschillende kleuren heeft laten zien. Meestal is de kleur blauw-grijs, wit mistig of diep zwart. Enkele keer ook helder amber, bijna zonnig wit. Maar ik weet niet zo goed hoe ik bij die vrolijke lichten moet reageren, het is niet passend, het is totaal van mijn realiteit vervreemd. Hoe dan ook steken zij een fel contrast met mijn ellendig bestaan. Mijn bronnen van vreugde zijn opgedroogd, het water weg gevloeid naar verre oorden om nooit meet terug te keren.

Wonderlijk genoeg kan ik in vele momenten mijn ogen naar omhoog richten. Zonder woorden, vlak zonder emotie. In het geheel stilzwijgend richt ik me op God, starend naar die horizon, alsof ik een antwoord verwacht. Ik kijk in die immense leegte waar af en toe de stem van de voorbijgaande wind te hoeren is. De voorbije suizende wind, die vanuit niets komt zonder stem, zonder boodschap, gewoon passerend zonder doel. Ik zie de stofwolk die dan wordt opgezweept, fijne stofdeeltjes dwarrelend in de luchtledige.

Te midden van deze kentering mag ik de stem van hoop horen. Zo beschrijf ik het, ik heb anders geen andere benaming die dit gevoel kan benaderen. Deze zachte bries die je nadert en nauwelijks als wind kan worden beschouwd, slechts een trage verplaatsing van lucht en mijn ziel wordt aangeraakt.

Alsof twee  doorzichtige handen die om je heen worden gedrapeerd, raken deze goddelijke aanraking mij. Het is zo subtiel dat elke beschrijving in mensentaal deze beleving te kort doet.

En mijn innerlijk wordt opgericht uit de brandende smeltoven. Ik ervaar dat mij een andere dimensie wordt getoond. Van buitenaf kijkt mijn gedachte naar mijn wereld. Ik voel de hopeloosheid en het eindige van mijn bestaan. Het maakt mij enigszins triest, maar de geest laat mij beseffen dat dit niet abnormaal is, het hoort zelfs bij het menselijk bestaan. Een andere kijk naar de keerzijde van geluk. Het is diep verdrietig, maar heel sereen en puur.

Ik schok dat ik deze beleving eigenlijk bijna mooi vind. Een gevecht vindt plaats in mijn binnenste tussen mijn vleselijk en geestelijk denken. Als gelouterd door een verterend vuur lag ik daar. Zonder gevoel van pijn overigens, het gevoel is als door een lange tunnel geleid te worden terwijl je ziel gevoed wordt met andere waarheden, het eeuwige.

Uren gaan voorbij en mijn ziel lijkt deze ervaring aangenaam te vinden. Mijn innerlijke absorbeert de goddelijke wijsheid in alle hevigheid en ik kom tot een besef.

Ik besef dat het negatieve ook een ander gezicht heeft en dat is het positieve, gespiegeld in de eeuwigheid. De essentie van elk menselijk bestaan.

Als je het maar wil geloven en wil accepteren. Ik voel me als een geroepene om in deze ellendige toestand te verkeren. Van een zielig hoopje mens die door onheil is getroffen, voel ik me op eens uitverkoren om te doen boven menselijk denken.

Kennelijk zegt mijn ziel dat ik nog veel goeds tegen kan komen als ik daar maar open wil staan. En mijn geloof bevestigt dit op een duidelijke manier.

Ik ben als mens verandert, ja, de gebeurtenis heeft mij duidelijk veranderd. Ik ben onder ander mijn angst voor mensen kwijt geraakt, het is voor mij niet belangrijk meer.

Met alle macht weef ik mijn weg naar de toekomst verder om een goede stramien te verkrijgen. Mijn toekomst, mijn volgende fase die net zo onbegrijpelijk is als die dag in oktober, moet in het teken staat van wonderen.